Hans Knot: Luisterclubs Opgelet
In deze zaterdagcolumn wil ik een diepe duik in het radioverleden nemen. Een populair kinderprogramma in de jaren vijftig van de vorige eeuw was de tweewekelijkse IKOR-uitzending van Luisterclubs Opgelet. Het was de bedoeling dat kinderen samen — in luisterclubs — rond de radio neerstreken om naar dit programma te luisteren. En, dat deden ze klaarblijkelijk ook. Het programma kwam in 1949 van de grond als een initiatief van de IKOR, de Inter Kerkelijke Omroep Radio, het uitvoerend orgaan van de Oecumenische Raad van Kerken, belast met het verzorgen van radio-uitzendingen en de voorganger van de latere IKON.
In het afgelopen decennia kwamen er vanuit de pers diverse vreemde berichten binnen over de media, al dan niet uit ons eigen land. Eén ervan was het bericht dat de Chinese regering voor een groot deel het kijken naar televisie-uitzendingen via satellietontvangst verbood voor individuele gezinnen. Wel werd het in weer later nog mogelijk naar bepaalde, uiteraard door regering gecensureerde, programma's te kijken. Dit mocht echter alleen nog gebeuren op dorpspleinen, in buurthuizen dan wel andere in gemeenschappelijke gebouwen, telkens onder toezicht van een door de lokale overheid aangewezen persoon.
Deze vorm van televisiekijken deed me terugdenken aan de jaren dat in huize Knot het eerste exemplaar, in de vorm van een Erres-televisietoestel, stond opgesteld. De intrede van het magische beeldscherm waaruit in eerste instantie niet al te veel programma's te voorschijn kwamen, vond eind 1959 plaats. Zowel op de woensdag- als de zaterdagmiddag was er enige ruimte voor op kinderen gerichte programma's, waarbij Coco en de vliegende knorrepot me nog steeds erg goed in de herinnering komt, evenals de eerste uitzendingen van Swiebertje. Waarom nu kinderprogramma's? Het was de tijd dat ik nog op de lagere school zat en de buurtkinderen zelfs de kleuterschool niet of nauwelijks hadden doorlopen. Het gegeven dat de familie de enige op de door ons bewoonde stoep was met een eigen televisietoestel, leidde ertoe dat de buurtkinderen in grote getale langskwamen om mee te genieten van het gebodene.
Erg goed in de herinnering ligt ook nog de donderdagavond toen de zoon van de rechterburen naar de wekelijkse toneelavond op de televisie kwam kijken. Uiteraard wisten de buren goed — de krant verstrekte de programma-informatie — hoe laat het programma was afgelopen. Was hij twee minuten later nog niet thuis dan werd er op de muur gebonsd. Immers hij zou zich kunnen laten overhalen om een pilsje of iets anders van alcoholisch genot tot zich te nemen. Maar, toen de rechterbuurman uiteindelijk overstag ging en enkele jaren later er een eigen televisietoestel werd aangeschaft, was het opeens gebeurd met de bezoekjes van de andere buurtkinderen van gereformeerde afkomst. Of de dominee die vorm van samenkleven ooit heeft kunnen waarderen is mij niet bekend.
Wel bleef mij de opmerking van mijn moederszijde over de luisterclubjes me enorm interesseren. Immers waren deze clubjes voor het eerst in 1949 ontstaan naar aanleiding van een initiatief van de IKOR, de Inter Kerkelijke Omroep Radio. Het jaar dus van mijn eigen geboorte. Als je terugkijkt op het toen tweewekelijks door de IKOR uitgezonden programma Luisterclubs Opgelet, kom je automatisch terecht bij een beschouwing van dit programma, ooit in 1958 opgetekend door Hans Schmidt in het tijdschrift Goede Ontvangst. Hij schreef toen ondermeer dat het programma Luisterclubs Opgelet het enige programma op de Nederlandse radio was, waar de organisatie doelbewust vermeden werd. Wel voegde hij eraan toe dat er een strakke lijn in de programma's zat en dat het niet zonder een goede voorbereiding tot stand kwam. Een duidelijke verklaring wat hij nu precies met deze stelling bedoelde heeft hij echter niet aan het papier toevertrouwd.
Het idee van de IKOR-luisterclubs kwam in 1949 van de heer Y. Schaaf, destijds assistent-programmaleider bij de IKOR. Men stond in die tijd voor het probleem hoe er ook iets gedaan kon worden voor de kinderen tussen zes en twaalf jaar, waardoor vervolgens het idee kwam tot het opzetten van de luisterclubs. Het bleek een schot in de roos te zijn, want hoewel men niet nauwkeurig het luisteraantal kon vaststellen, kon men wel uit allerlei reacties opmaken dat de luisterdichtheid op het moment van de tweewekelijkse uitzendingen bijzonder groot was. De medewerking aan de programma's was puur op vrijwillige basis geënt, net als de oprichting van de individuele luisterclubs.
Het initiatief werd meestal genomen vanuit een gezin met een aantal kinderen, die kinderen uit de buurt en vrienden en vriendinnetjes uitnodigden om mee te doen, ofwel eens in de veertien dagen mee te luisteren naar het programma. Hans Schmidt ging in zijn verhaal over de luisterclubs verder in over de motivering van de oprichting van de groepjes: "Wat er voor, tijdens of na het luisteren gebeurt, loopt sterk uiteen. Meestal houdt het wel enig verband met de motieven, waarom de kinderen bijeen geroepen zijn. Dat kan namelijk, omdat een ouderpaar zo graag evangeliserend werk wil doen, omdat Jantje en Pietje op school wat gehoord hebben en het nu ook willen, maar ook omdat een lieve oude dame, die overigens geheel niet kerkelijk is, zo dol is op kinderen om zich heen. Daaruit volgt dan weer dat de ene luisterclub door een moeder of vader wordt voorbereid, op wat er gehoord gaat worden en dat ergens anders het geestelijk voedsel materiaal gesecondeerd wordt met limonade en koekjes en dat er weer anders een nabespreking kan worden gehouden."
Over het aantal deelnemers in luisterclubs werd destijds zeker ook onduidelijk gedaan gezien de uitspraak dat het aantal leden kon oplopen van negen tot veertig, maar misschien in aantallen ook wel kleiner of groter waren. Ook over het aantal luisterclubs in het midden van de vijftiger jaren van de vorige eeuw waren geen overduidelijke gegevens beschikbaar. Er werd gegist dat het 150 tot 200 zouden kunnen zijn of meer. Wel diende de leider van een dergelijke club zich in Hilversum bij de IKOR aan te melden. Niet alleen kon men vooraf gemeld krijgen waarover een bepaald programma zou gaan, de club zou ook eens in Hilversum kunnen worden uitgenodigd om in de studio zelf voor de microfoon mee te kunnen doen aan Luisterclubs Opgelet.
Afmeldingen van deelname, door verhuizing ofwel het gegeven dat de kinderen te oud voor het programma waren, kwamen meestal niet bij de IKOR binnen. Niet alleen in de studio in Hilversum werd het programma gemaakt maar ook op locatie, hetgeen een Diaconessenziekenhuis kon zijn of een in een gebouw van het Leger des Heils en soms zelfs bij een luisterclub-familie thuis. Aan echte promotie tot meer luisterclubs, middels het aanstellen van een coördinator, is men destijds niet toegekomen. Men wilde het allemaal spontaan laten ontstaan zonder druk van de zijde van de IKOR.
Terugkijkend in het artikel van Hans Schmidt stelde hij: "Bovendien is de IKOR niet opgericht om evangelische organisaties op te richten, het is slechts het uitvoerend orgaan van de Oecumenische Raad van Kerken, belast met het verzorgen van radio-uitzendingen." Als inhoud van Luisterclubs Opgelet werd er een aantal vaste onderwerpen gebracht, waarbij ondermeer de discussie over een bepaald onderdeel uit de Bijbel, waarbij eerst het verhaal werd voorgelezen.
Daarnaast werd er door een aantal luisterclubs een liedje gezongen, waarbij ze allen op het einde van het programma werden besproken en gewaardeerd door cantor-organist Frits Merthens. Bovendien waren er voor die tijd voortreffelijke vertelsters die de kinderen aan de radio geklonken hielden. In eerste instantie was dat mevrouw Goudt-Christiaanse en later wika Schruyer. Een wika was overigens een soort sociaal-werker, de afkorting stond voluit voor 'werker in kerkelijke arbeid'.
Uiteraard werd in die tijd het programma van tevoren opgenomen om bepaalde opmerkingen, die niet binnen de doelstelling van het programma pasten, te kunnen wegsnijden. Legendarisch wat betreft deze montagemogelijkheden was destijds de anekdote die de assistent-programmaleider van de IKOR, de heer Schaaf, zich herinnerde, daarbij terugkerend naar de moraal van het eerste deel van mijn verhaal: "Een inleidster vroeg aan de kinderen waar naar zij dorst hadden. Het betrof een uitleg van een psalm en het antwoord had 'de hemelse gerechtigheid' kunnen zijn. 'Bier' zei de stem van een kind, als gevolg van een heldere ingeving, wat werd gevolgd door 'jenever' door een ander kind. Vervolgens kwam er een heel assortiment van lang niet alcoholvrije drank voorbij."
Het snijmes was dapper genoeg om al deze zinnen weg te werken, waarna een probleemloos kinderprogramma alsnog kon worden uitgezonden en de luisterclubs dus niets merkten van al datgene, dat wel gezegd werd maar officieel niet bespreekbaar was binnen deze vrome gezinnen.
Hans Knot, 23 juli 2016
0 Opmerkingen
Aanbevolen antwoorden
Er zijn geen opmerkingen.