Hans Knot: ‘Stereo’ of ‘nep stereo’
Het is meer dan veertig jaar geleden dat via allerlei technische vindingen er binnen de omroepen in Nederland gebruik werd gemaakt van ‘gemaakte stereo’ op de radio. Het was in de tijd dat het al 15 jaar geleden was dat de eerste experimenten met stereo-uitzendingen, binnen, destijds nog de Nederlandse Radio Unie, werden uitgevoerd. Er kwam in 1973 een discussie op gang, die in ondermeer ‘TDR Spectrum’, een mededelingenblad van de technische dienst van de NOS radio, werd gevoerd.
In eerste instantie werd in een openingsartikel door Ir. F.S. de Wolf het nut van stereo-uitzendingen, opgebouwd uit mono-materiaal in twijfel getrokken. Hij stelde uitdrukkelijk welke argumenten collega programmamakers destijds verleidden tot quasi-stereofonische ‘Spielerei’. In zijn betoog noemde De Wolf specifiek een NCRV programma ‘Hier en Nu’, dat naast actualiteiten ook muziek aan de luisteraar leverde. Zijn opmerkingen betreffende de quasi-stereofonie in dit programma, leverde hem enige tijd later een reactie op van Drs. H. Glimmerveen, destijds plaatsvervangend hoofd afdeling actualiteiten van de NCRV.
Laatstgenoemde begon zijn reactie met het de mededeling dat het programma ‘Hier en Nu’ echt niet uitsluitend uit mono materiaal bestond: ‘Niet alleen zijn de muziekfragmenten in de uitzendingen tussen 17.32 en 18.00 uur stereofonisch, ook een gering deel van de reportages.’ Uiteraard lag er de wens in 1973 bij de NCRV leiding om meer volledig stereofonische items en programma’s uit te zenden. De studio was er voor aangeleverd maar op dat moment was er het probleem dat er te weinig stereo-opname apparatuur voor handen was om mee op pad te gaan. Volgens het Glimmerveen kwam daarbij ook nog eens het probleem dat, wanneer voor reportages wel stereo-opnamemateriaal beschikbaar was, deze reportages vaak op korte termijn geregeld werden en het niet mogelijk was om de zogenaamde PTT-stereolijnen beschikbaar te krijgen.
Totaal anders als in deze tijd was men bij de omroepen totaal afhankelijk van de PTT, die voor alle verbindingen en straalverbindingen zorgde in het pre-satelliettijdperk op het gebied van radio. Het was dan ook zeker wenselijk dat na de grote investeringen, die er door de technische dienst radio van de NOS waren gedaan, bij de uitrusting van stereo-studio’s er door deze dienst naar mogelijkheden diende te worden gezocht de mogelijkheden voor stereo-opnamen op reportagegebied uit te breiden.
Glimmerveen ging ook in op het gebruik van ‘stereo’: ’Natuurlijk is echte stereofonie het fraaiste. Maar waarom zal ieder ander gebruik van de mogelijkheid om het materiaal over twee kanalen te verdelen, te veroordelen zijn? Bij ‘Hier en Nu’ wordt de mogelijkheid in hoofdzaak gebruikt om aan te geven dat het uitgezondene uit verschillende bronnen komt.’ Hierbij kreeg de centrale presentator van het actualiteitenprogramma een vaste plek in het geluidsbeeld, terwijl al het andere extern aangemaakte materiaal, voor zover het niet stereofonisch was, uit een andere hoek ofwel kanaal kwam. Hoe functioneel deze vorm van ‘stereofonie’ destijds was, bleek het beste bij de zogenaamde kruisgesprekken die ‘Hier en Nu’ redelijk vaak de ether instuurde.
Als we destijds thuis, op het werk of waar dan, ook via een stereo-ontvanger deze ‘kruisgesprekken’ beluisterden dan kwamen de twee stemmen uit verschillende richtingen, dan wel uit twee kanalen. Een in mono uitgezonden dialoog was daarom ook hoogst onnatuurlijk. Het gebruik van de twee kanalen gaf bij de radio-uitzending de mogelijkheid om stemmen op een natuurlijke wijze uiteen te halen, zelfs wanneer de ene gesprekspartner zich in Hilversum bevond, terwijl de andere persoon ergens in het land of buitenland verbleef. Bij uitzendingen in mono kwamen deze kruisgesprekken vooral in gehoor irritant over wanneer de ene spreker de andere in de rede viel, terwijl het in een stereo-situatie goed en natuurlijk kon over komen.
Maar niet alleen Glimmerveen reageerde in het juni nummer van TDR Spectrum, ook J.M. Rip, die allereerst dieper inging op de zogenaamde ‘Spielerie’ waarvan volgens hem ten onrechte de geluidstechnici van de NOS door anderen werden beticht: ‘Die stereobedoelingen zijn geheel voor rekening van de programmamakers, waar van sommigen helaas wat stereo betreft nog steeds ‘twee linker oren’ hebben. Zij zelf stellen vast of het programma in stereo zal worden uitgezonden, zonder zich nader af te vragen of het programmamateriaal daarvoor welk geschikt is. Men kan ook vrij gemakkelijk de vraag kunnen stellen of de luisteraar daarmee gediend was, immers daarvoor worden de stereo-uitzendingen gemaakt.’
Rip was ook van mening dat, wensten de technici met stereo te gaan werken, men zich eerst op de hoogte diende te stellen hoe het een en ander voor het specifieke programma kon worden gerealiseerd, om, indien het wel mogelijk was, daarna er artistiek verantwoord gebruik van de kunnen maken. Tevens was hij van mening, gezien de technische realisatie van stereo-uitzendingen op zich in die tijd veel haken en ogen had, dat voorlichting over het gebruik van stereo voor alle programmamedewerkers wenselijk diende te zijn.
Hij ging in zijn opiniestuk dieper in op programma’s, waarin het gesproken woord voorop stond en dus de muzikale omlijsting als bijzaak gold of zelfs geheel ontbrak. Hij doelde daarbij niet alleen, zoals Glimmerveen, op het programma ‘Hier en Nu’, maar noemde ook een aantal voor die tijd bekende radioprogramma’s als ‘Radioweekblad’, ‘Spitsuur’, ‘Plein Publiek’ en ‘Goal’ - het sportprogramma op de zaterdagavond van de KRO - ‘Vanavond Laat’ en ‘Sport Revue’. Het waren allen programma’s die in de categorie ‘informatief’ vielen en ook allen in stereo al werden uitgezonden.
Rip: ‘De informatie in deze programma’s bestaat voor 99% uit mono-bijdragen en dat is dodelijk voor de stereobacteriën. Goed, we ‘knuppelen’ wat met deze mono-bijdragen, maar stereo zal het nooit worden. Juist de luisteraar, die gewend is aan muziek in de ‘breedte’, hoort deze mono-bijdrage terugvallen op één virtueel punt op de basis tussen de luidsprekers. Ook de akoestiek, zover aanwezig, valt op datzelfde punt terug.’
Dat de luisteraars destijds meer informatie of betere identificatie zou krijgen bij het in stereo uitzenden van twee stemmen op twee verschillende virtuele punten was aanvechtbaar, daar er daar ook sprake was van twee mono-bronnen. Rip stelde dat voorafgaande niet vergeleken mocht worden met het zogenaamde ‘party- effect’, waarbij de toehoorder zich gemakkelijker dan bij mono kon concentreren op één bepaald geluid of stem in een door zogenaamde coïncidentie microfoons opgebouwd stereobeeld. Dat zogenaamd coïncident zijn was volgens Rip geen noodzakelijke eis, omdat eventueel ontstane looptijdverschillen mede bepalend konden zijn voor de richtingsinformatie en identificatie.
Gelijk aan Glimmerveen ging Rip ook in op het gegeven dat in 1973 incidentele stereoreportages maar summier waren te verwachten, mede gezien de nogal kostbare en lang niet altijd voorhanden zijnde lijnverbindingen en het gemis aan draagbare stereo-opnameapparatuur: ‘Zou de luisteraar bij de aankondiging van een dergelijk stereoprogramma geïnspireerd worden om op zijn ‘stereoluistervlak’ plaats te nemen, om een telefonisch interview aan te horen van een verslaggever via de linker luidspreker, die met een denkbeeldige lange arm van drie meter de telefoonhoorn hanteert in het rechterkanaal?‘
In die tijd was het algemeen bekend dat de stereo-ontvangst in Nederland nog wat te wensen overliet. Dit werd aan de ene kant veroorzaakt door onvoldoende kwalitatieve antennesystemen en aan de andere kant door het niet compleet bestrijken met het signaal van FM-zenders in de diverse vooraf technisch bepaalde ontvangstgebieden. Wel was er nog een positief feit te melden betreffende de ‘stereo-uitzendingen’ van Hilversum III, destijds de jongste loot aan het Hilversumse radiobestel. Rip: ‘Men beschikt over zogenaamde SQ-quadro-apparatuur. De luisteraar zal snel gaan merken dat dit station niet alleen in stereo maar zelfs in SQ-quadro schijnt uit te zenden.’
Het nieuws, de tijd-pips en STER-spots schoven daarbij als het ware door de huiskamer of andere ruimte heen, waarin men luisterde naar de radio. We kennen het ook wel als het zogenaamde ‘phase-effect’. Het was maar goed – met alle voor en tegens – dat er nog veel naar de radio werd geluisterd via buizenradiotoestellen, waarbij de mogelijkheid bestond om de zogenaamde mono-knop in te drukken om wat rustiger kunnen te luisteren naar de quasi- stereo-uitzendingen.
Later, datzelfde jaar, werd tussen 27 augustus en 2 september de Hi Fi RAI in Amsterdam gehouden, waar ook de NOS aanwezig was. Ondermeer toonde men een diaprojectie, waarin een overzicht werd gegeven van de ontwikkeling van de radio van de dertiger tot de jaren zeventig in de vorige eeuw. Ook werd er een demonstratie gegeven door de Programma – Technische Dienst, onder leiding van ir. Paul Snoek. Het betrof voor die tijd zeer vooruitstrevende acht-sporentechniek. De afdeling ‘Laboratorium’ van de Programma- Technische Dienst, gaf in samenwerking met de redactie van het NOS-programma ‘Hobbyskoop’, tevens voorlichting over FM-stereo en Quadrafonie. Opmerkelijk, op deze radio- en televisiebeurs, was de aanwezigheid van een deejayteam van Radio Noordzee, destijds als zeezender uitzendend op het zendschip MEBO II. Met aanwezigheid van het publiek werden er programma’s opgenomen, die een paar dagen later via de 220 meter werden uitgezonden.
Hans Knot, 12 mei 2014
0 Opmerkingen
Aanbevolen antwoorden
Er zijn geen opmerkingen.