De nostalgische column van Hans Knot 14 september 2024
Hopelijk was voor iedereen de invulling van de zomer zoals gewenst. Tijd voor nieuwe nostalgische terugblikken. We gaan eens nostalgisch duiken in het jaar 1984, let wel meer dan vier decennia geleden, hoewel het minder lang geleden lijkt. Op 16 januari van dat jaar noteerde ik in mijn dagboek dat een derde televisienet. speciaal voor culturele programma's er, wanneer het aan de PvdA, het CDA en de VVD lag, niet zou komen. Het verzorgen van dergelijke programma's was volgens de politieke partijen een taak voor de omroepen, die aangevuld diende te worden door de NOS.
In een televisieprogramma lieten de woordvoerders van VVD en CDA tevens blijken dat van de omvang van de toenmalige programmering niet noodzakelijkerwijs te willen aantasten. In een uitzending van de NOS-televisie, gewijd aan het eigen programma, werd er een discussie gevoerd tussen politici, omroepvertegenwoordigers en representanten van maatschappelijke organisaties. Uitgangspunt was het programmapakket en de noodzaak om dat in de toenmalige omvang en samenstelling te handhaven.
De NOS organiseerde de bijeenkomst vanuit het besef dat de organisatie destijds in de verdrukking zat en eindelijk eens voor zichzelf diende op te komen.
Op 19 januari van 1984 bleek dat de Raad voor de Kunst een advies had uitgebracht aan de toenmalige minister voor WVC, Brinkman. Men stelde dat de voorgeschreven 20% zendtijd voor cultuur bij de publieke omroepen gevuld diende te worden met kunstprogramma’s.
Volgens het advies legden de omroepen te gemakkelijk allerlei verstrooiingsprogramma’s uit als zijnde 'cultuur’. Daardoor kwam het Nederlandse kunstleven te weinig aan bod in de ether.
Volgens de Raad was er het vermoeden dat het nog erger zou worden door de toenemende concurrentie wegens invoering van de abonneetelevisie en de aangekondigde bezuinigingen op het omroepbudget in de daarop volgende jaren. Het adviescollege van de minister vond daarom dat het begrip 'cultuur' in de omroep veel concreter gedefinieerd diende te worden.
Het was destijds zelfs de vraag of het aantal van ongeveer 5 procent voor werkelijke kunstprogramma's op de televisie, dat in een NOS-publicatie werd genoemd, onder de destijds nieuwe omstandigheden wel in stand zouden blijven. De raad stelde tevens dat men voor het aanbod aan kunst en cultuur op radio en televisie na de herstructurering van het mediabestel nauwlettend, te gaan volgen en er strenge verslaggeving over uit te zullen brengen.
In dezelfde week overleed in haar woning in Rotterdam dr. Mary Zeldenrust- Noordanus. Zij was de oprichtster van het Instituut voor psychologisch marktonderzoek (IMP) en heeft daar 25 jaar lang de directie gevoerd. Op haar initiatief publiceerde het IMP bij het 25-jarig bestaan een studie 'Confrontatie en toekomstperspectief, gericht op het levensbedreigend ziek zijn’ Daarmee heeft zij, zelf kankerpatiënt, een belangrijk aandeel gehad in het bespreekbaar
maken van ernstige ziekten zoals kanker.
In de jaren zestig was dr. Mary Zeldenrust voorzitter van de NVSH, de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming. Daar nam zij het initiatief om de organisatie van spreekuren voor geboorteregeling te verzelfstandigen en uit te bouwen tot de Dr. J. Rutgers Stichting.
Zij was tevens medeoprichtster van' Het Nederlands 'Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek’ in Zeist, en in haar laatste levensjaren voorzitter van de voorlopige begeleidingsgroep voor emancipatie-onderzoek.
En in januari 1984 vermeldde ik in mijn aantekingen tevens dat de Kinderbescherming zich schuldig maakte aan misbruik van de zwakke rechts- en financiële positie van minderjarigen. Rapporten en dossiers werden vooral gebruikt om macht en controle te kunnen uitoefenen over hen, die met de justitiële hulpverlening in aanraking kwamen. Dat waren conclusies van het kinderbeschermingstribunaal, dat destijds in Paradiso in Amsterdam werd gehouden. Het was georganiseerd door onder andere het Jongeren Advies Centrum (JAC), de Belangenvereniging Minderjarigen en het Comité Kindervuist.
Voor het tribunaal was ook de toenmalige staatssecretaris Korte-van Hemel van Justitie en een aantal hoge functionarissen binnen de kinderbescherming uitgenodigd. Zij kwamen echter niet, omdat zij van mening waren dat de stemming van tevoren al bepaald was en deelneming geen zin had.
Op 17 januari 1984 kwam vanuit Den Haag de berichtgeving dat minister Brinkman sneller ging optreden tegen omroepverenigingen die op enerlei wijze de Omroepwet zouden overtreden. En het ging vooral om die omroepen die eerder berispt waren wegens overtreding van de geldende regelen. Hij doelde daarbij vooral op de manier waarop men in uitzendtijden te veel reclame voor eigen huis had gemaakt. Maar ook teveel reclame in sportprogramma’s was van belang. Brinkman besloot deze punten onder aandacht te brengen tijdens een formeel overleg met de NOS en vertegenwoordigers van de acht omroeporganisaties, die destijds actief waren.
Desgevraagd stelde minister Brinkman dat berispingen, die hij eerder had uitgedeeld aan onder meer de directie van de TROS, niet altijd het gewenste effect hadden gesorteerd, en dat gevoerde gesprekken met vertegenwoordigers van deze omroep niet tot het gewenste effect hadden geleid. Ook stelde de minister, in een brief aan alle omroeporganisaties, dat niet alle omroep gelijkwaardig schuldig waren aan overtredingen van de Omroepwet. Op een later moment meer herinneringen een 1984.
Hans Knot, 14 september 2024
0 Opmerkingen
Aanbevolen antwoorden
Er zijn geen opmerkingen.